In de natuur komen 2 manieren van voortplanting voor: ongeslachtelijke en geslachtelijke.
Ongeslachtelijke voortplanting: er ontstaan nakomelingen doordat een organisme zichzelf opsplitst of een deel van het organisme een zelfstandig leven gaat leiden. Omdat het hier in de praktijk gaat om exacte kopieën, met dus ook eenzelfde genetische code, heeft de nakomeling dezelfde kenmerken als het oorspronkelijke organisme. Sommige dieren kunnen dit ook door het leggen van onbevruchte eieren, waarin zich toch jongen ontwikkelen.
Voorbeelden:
- het ééncellige pantoffeldiertje kan zich in 2 volwaardige diertjes opsplitsen.
- een afgeknipte arm van een zeester kan uitgroeien tot een nieuwe zeester.
Geslachtelijke voortplanting: nakomelingen worden verwekt doordat een mannelijke en vrouwelijke voortplantingscel met elkaar versmelten. In dergelijke voortplantingscellen is slechts de helft van het genetisch materiaal van de ouder aanwezig. Bovendien is dat in elke voortplantingscel telkens een andere mix van genen. Hierdoor worden dus niet alle kenmerken van de ouders automatisch doorgegeven. Bij het versmelten van de mannelijke en vrouwelijke cel wordt op die manier een unieke genetische combinatie gecreëerd. Afhankelijk van het al dan niet dominant zijn van de genen, komen sommige eigenschappen tot uiting en andere niet. Bij gelijkwaardige genen zal de eigenschap uiteindelijk ergens in het midden liggen.
Voorbeelden:
1. kinderen zijn een mengelmoes van beide ouders, hoewel bepaalde kenmerken van één ouder duidelijker tot uiting kunnen komen.
2. een kruising van een poedel met een labrador geeft nakomelingen met kenmerken van beiden (labradoedel).
Voortplanting bij bloemplanten
Hoewel hierboven telkens voorbeelden werden gegeven uit de dierenwereld, komen deze 2 wijzen van voortplanting evengoed bij bloemplanten voor.
Geslachtelijk: wanneer een stuifmeelkorrel (met daarin een mannelijke zaadcel) terecht komt op een stamper, wordt de vrouwelijke eicel in die stamper bevrucht. Daarna groeit die bevruchte eicel uit tot een zaad, waaruit een nieuwe plant kan ontstaan. Ook al kan de stuifmeelkorrel van dezelfde plant afkomstig zijn, de genetische code in dit zaad is uniek (want elke zaadcel bevat een andere mix van genen). Hierdoor zal elke plant die ontstaan is uit zaad unieke kenmerken vertonen.
Een appelpitje uit een Jonagold-appel zal dus uitgroeien tot een nieuwe appelboom, maar het valt niet te voorspellen welke appels daar uiteindelijk aan zullen groeien. Die kunnen lijken op Jonagold, maar voor hetzelfde geld zien ze er helemaal anders uit.
Ongeslachtelijk: bij bepaalde planten kunnen sommige organen zelfstandig wortels ontwikkelen en uiteindelijk een aparte plant vormen. Bekende voorbeelden zijn takken die de grond raken en daar wortelen, kleine bloembollen die ontstaan binnen een grote bloembol en knollen van aardappels die uitgroeien tot nieuwe planten. Omdat hier geen nieuwe combinatie van genen wordt gecreëerd, gaat het dus telkens om planten met dezelfde eigenschappen als de oorspronkelijke plant.
Hiervan wordt handig gebruik gemaakt door plantenkwekers, die aan de lopende band planten op ongeslachtelijke manier vermeerderen aan de hand van allerhande technieken zoals stekken (stuk tak of stengel in de grond steken en laten wortelen), enten (deel van plant laten vastgroeien op andere plant), scheuren (grote planten in delen opsplitsen, elk met hun eigen stukje wortel) en afleggen (tak ombuigen naar de grond en daar laten wortelen). Zo ben je niet alleen zeker dat je gekweekte planten er allemaal hetzelfde zullen uitzien, het gaat ook vaak vlugger dan planten opkweken via zaad.
Ongeslachtelijke voortplanting: er ontstaan nakomelingen doordat een organisme zichzelf opsplitst of een deel van het organisme een zelfstandig leven gaat leiden. Omdat het hier in de praktijk gaat om exacte kopieën, met dus ook eenzelfde genetische code, heeft de nakomeling dezelfde kenmerken als het oorspronkelijke organisme. Sommige dieren kunnen dit ook door het leggen van onbevruchte eieren, waarin zich toch jongen ontwikkelen.
Voorbeelden:
- het ééncellige pantoffeldiertje kan zich in 2 volwaardige diertjes opsplitsen.
- een afgeknipte arm van een zeester kan uitgroeien tot een nieuwe zeester.
Geslachtelijke voortplanting: nakomelingen worden verwekt doordat een mannelijke en vrouwelijke voortplantingscel met elkaar versmelten. In dergelijke voortplantingscellen is slechts de helft van het genetisch materiaal van de ouder aanwezig. Bovendien is dat in elke voortplantingscel telkens een andere mix van genen. Hierdoor worden dus niet alle kenmerken van de ouders automatisch doorgegeven. Bij het versmelten van de mannelijke en vrouwelijke cel wordt op die manier een unieke genetische combinatie gecreëerd. Afhankelijk van het al dan niet dominant zijn van de genen, komen sommige eigenschappen tot uiting en andere niet. Bij gelijkwaardige genen zal de eigenschap uiteindelijk ergens in het midden liggen.
Voorbeelden:
1. kinderen zijn een mengelmoes van beide ouders, hoewel bepaalde kenmerken van één ouder duidelijker tot uiting kunnen komen.
2. een kruising van een poedel met een labrador geeft nakomelingen met kenmerken van beiden (labradoedel).
Voortplanting bij bloemplanten
Hoewel hierboven telkens voorbeelden werden gegeven uit de dierenwereld, komen deze 2 wijzen van voortplanting evengoed bij bloemplanten voor.
Geslachtelijk: wanneer een stuifmeelkorrel (met daarin een mannelijke zaadcel) terecht komt op een stamper, wordt de vrouwelijke eicel in die stamper bevrucht. Daarna groeit die bevruchte eicel uit tot een zaad, waaruit een nieuwe plant kan ontstaan. Ook al kan de stuifmeelkorrel van dezelfde plant afkomstig zijn, de genetische code in dit zaad is uniek (want elke zaadcel bevat een andere mix van genen). Hierdoor zal elke plant die ontstaan is uit zaad unieke kenmerken vertonen.
Een appelpitje uit een Jonagold-appel zal dus uitgroeien tot een nieuwe appelboom, maar het valt niet te voorspellen welke appels daar uiteindelijk aan zullen groeien. Die kunnen lijken op Jonagold, maar voor hetzelfde geld zien ze er helemaal anders uit.
Ongeslachtelijk: bij bepaalde planten kunnen sommige organen zelfstandig wortels ontwikkelen en uiteindelijk een aparte plant vormen. Bekende voorbeelden zijn takken die de grond raken en daar wortelen, kleine bloembollen die ontstaan binnen een grote bloembol en knollen van aardappels die uitgroeien tot nieuwe planten. Omdat hier geen nieuwe combinatie van genen wordt gecreëerd, gaat het dus telkens om planten met dezelfde eigenschappen als de oorspronkelijke plant.
Hiervan wordt handig gebruik gemaakt door plantenkwekers, die aan de lopende band planten op ongeslachtelijke manier vermeerderen aan de hand van allerhande technieken zoals stekken (stuk tak of stengel in de grond steken en laten wortelen), enten (deel van plant laten vastgroeien op andere plant), scheuren (grote planten in delen opsplitsen, elk met hun eigen stukje wortel) en afleggen (tak ombuigen naar de grond en daar laten wortelen). Zo ben je niet alleen zeker dat je gekweekte planten er allemaal hetzelfde zullen uitzien, het gaat ook vaak vlugger dan planten opkweken via zaad.